Sunday, September 27, 2009

Identiteit en integratie

Integreren is niet hetzelfde als het opgeven van je eigen identiteit, hield Aboutaleb donderdag de aanwezigen voor. De Rotterdamse burgemeester sprak op het eerste integratiedebat dat sinds het vertrek van bruggenbouwer Ramadan werd gehouden. Waarschijnlijk zonder het zelf te realiseren raakte hij hiermee de kern van de zaak.

Identiteit is een begrip dat steeds weer boven komt drijven in discussies waar cultuur en integratie een rol spelen. Prinses Maxima kon de Nederlandse identiteit niet vinden, Hirsch Ballin weet dat veel mensen hun identiteit aan religie ontlenen en Aboutaleb probeert de allochtone gemeenschap gerust te stellen met de mededeling dat zij hun identiteit kunnen behouden. Hoe logisch dit alles ook op ons, de toehoorder, moge overkomen, als je er twee seconden bewust over nadenkt kun je niet anders dan concluderen dat ‘identiteit’ wel erg veel betekenissen moet hebben.

Een blik in het woordenboek verklaart waarom. Van Dale geeft twee betekenissen voor het begrip identiteit: 1) gelijkheid, en 2) eigen karakter. Twee betekenissen die met elkaar in tegenspraak zijn, misschien zelfs elkaars tegenovergestelde zijn. Want hoe kan er met zestien miljoen ‘eigen karakters’ sprake zijn van ‘gelijkheid’? Of, uitgaande van gelijkheid, is er binnen ‘de Nederlandse identiteit’ wel ruimte voor eigen karakters, voor individuen? Met de beantwoording van deze vraag beantwoord je ook het integratievraagstuk.

En dat antwoord is verrassend eenvoudig: Europa heeft de afgelopen zestig jaar, en eigenlijk de afgelopen tweehonderd jaar, een ontwikkeling doorgemaakt die de maatschappij grondig veranderde en haar burgers transformeerde van groepsdenkers tot individueel denkers. Van gedachtenhorige (kerk, staat, kapitaal) werd men tot gedachteneigenaar. Zo kreeg het begrip identiteit langzaam haar tweede betekenis, die van ‘eigen karakter’. Een betekenis die voor menig Europeaan vandaag de énige betekenis van het woord is.

Aboutaleb heeft deze ontwikkeling in sneltreinvaart en in persoon doorgemaakt; net als alle succesvolle nieuwkomers overigens. Komende vanuit een situatie dat ‘de groep’ de leefregels voor (en daarmee de identiteit van) het individu bepaalt, heeft hij ervoor gekozen zijn eigen identiteit te bepalen. Van ‘gelijkheid’ naar ‘eigen karakter’. Een metamorfose die cruciaal is voor wie in West-Europa wil aarden. Wie zich niet ontwikkelt tot individu zal altijd een amorfe classificatie als vreemdeling, gastarbeider, of allochtoon opgeplakt krijgen.

En daarmee zijn de geruststellende woorden richting allochtone gemeenschap wat kort door de bocht. De Nederlandse samenleving bestaat uit individuen van diverse pluimage die zich in los-vast verband organiseren rondom sociale ankerpunten als werk, familie, religie en verenigingsleven. Ankerpunten die stuk voor stuk hun eigen regels en gebruiken kennen maar waarvan iedere Nederlander weet dat hun geldigheid zich beperkt tot de boezem van dat specifieke (verenigings)verband. Daarbuiten is de ruimte neutraal en zijn geen uitingen zichtbaar die duiden op een collectieve identiteit. Behalve grondwet, wetboek en gedeelde feitenhistorie kent de Nederlandse samenleving geen dwingende samenhang.

Veel allochtone gemeenschappen, met name de islamitische, kennen deze dwingende samenhang wel. Sterker nog, het bepaalt de identiteit van allen die deel uitmaken van zo’n gemeenschap. Er heerst gelijkheid en eigen karakters worden niet gewaardeerd. Stellen dat men de groepsidentiteit kan behouden en tegelijkertijd volwaardig Europeaan kan worden is daarom onjuist. Wie Europeaan wil worden dient zijn groepswaarden tot persoonlijke waarden te maken en de rechten en plichten die eruit voortvloeien te beperken tot het eigen hoofd en het ‘verenigingsgebouw’. Aboutaleb heeft deze omslag gemaakt en spreekt de allochtone gemeenschappen toe vanuit deze optiek.

Voor hem zijn geloof, cultuur en traditie ("dat hé ouwe [tegen je vader] heb ik nooit willen overnemen") persoonlijke overtuigingen geworden die moeten passen binnen "de fundamenten van onze rechtsstaat". Gebruiken en overtuigingen, religie en feitelijk ook cultuur, vormen voor hem een persoonlijke filtering van wat er in de wereld te koop is. Als dat je insteek is dan kun je met recht zeggen: ik ben Nederlander met Marokkaanse roots en ik ben ook moslim; ik ben geïntegreerd maar ik heb mijn identiteit niet opgegeven.

Het gros van de traditionele allochtone gemeenschappen heeft die stap echter niet gemaakt. Hier overheerst het groepsdenken en regeert de autoriteit van de traditie. Door de woorden van Aboutaleb (en onze overheden in het algemeen) worden deze gemeenschappen wederom op het verkeerde been gezet. Men wordt gesterkt in de gedachte dat ‘de politiek’ het prima vindt dat er binnen de Nederlandse landsgrenzen gewerkt wordt aan een parallelle samenleving.

Om dit te voorkomen zouden overheden moeten stoppen met bruggenbouwen. Bruggenbouwen suggereert eilanden van cultuur en ‘gelijkheidsdenken’ die als eiland in stand blijven. De boodschap moet luiden: inpolderen! Het water moet weg, de eilanden moeten net als Urk en Schokland deel gaan uitmaken van het Nederlandse vasteland. En van die eilanden moeten de mensen als zelfstandig individu de drooggevallen polder instappen. Nederland is daarop ingericht. De maatschappij, het schoolsysteem en de openbare ruimte zijn daarop ingericht; op het kweken en faciliteren van individuen met een eigen karakter en een persoonlijke belevingswereld. Eerst moet je jezelf worden, pas dan mag je jezelf blijven.

Monday, September 21, 2009

Moraal en Het Verhaal

De menselijke moraal lijkt zó in tegenspraak met het Darwinistische principe van ‘survival of the fittest’ dat we deze eigenschap welhaast niet via evolutionaire weg verkregen kunnen hebben. De hypothese dat moraal een herinnering aan God of een overwinning op onze ‘instincten’ is, ligt dan ook voor de hand. Maar die hypothese is onnodig. Want moraal is een comparatieve succesfactor bij uitstek.

De strijd tussen Goed en Kwaad zoals iedere cultuur die kent, vindt zijn oorsprong in de normen en waarden die op enig moment in een maatschappij prevaleren. Zo’n waardenstelsel is echter niet absoluut. Niet alleen verschilt het per cultuur, ook binnen een cultuur zullen waarden zich in de tijd ontwikkelen waardoor veranderingen optreden. Maar één ding hebben alle stelsels gemeen: het ‘Goede’ schrijft voor dat de actor zijn eigen overlevingskansen of welvaart vermindert ten gunste van een ander.

Een moreel hoogstaand individu offert een deel van ‘zichzelf’ op om daarmee een ander te bevoordelen. Een moreel laagstaand individu daarentegen néémt ten koste van de ander. Hoe komt het nu dat wij ongeacht onze culturele achtergrond deze ‘on-Darwinistische’ en dus onnatuurlijke daad van zelfopoffering respecteren en begrijpen? Bij andere vormen van zelf-offering is dat vaak niet het geval. Iemand die zijn overlevingskansen vermindert door zichzelf te verwonden of door opzettelijk giftige bessen te eten, kan in het algemeen niet op brede bijval rekenen. Sterker nog, zulk gedrag wordt door de gemeenschap veroordeeld.

Kennelijk zit het in de menselijke natuur ingebakken dat altruïsme, empathie en onbaatzuchtige hulp ‘goed’ zijn en zelfverminking fout. Maar als dat zo is, dan moet deze ‘moraal’ óf gedurende de evolutie onderdeel zijn gaan uitmaken van ons intuïtie-basispakket, óf door God zijn ingeschapen -om ons te testen en te sturen. En met Jezus’ leringen in de hand zijn er met name voor deze laatste optie in de ogen van menig gelovige voldoende aanwijzingen. Immers, is de Jezus uit het nieuwe testament niet de vleesgeworden moraal?

Zoals met alles is het ook hier zaak om oorzaak en gevolg goed uit elkaar te houden. Of anders gezegd: is het aannemelijk dat een (geopenbaarde) ‘goede moraal’ aanslaat bij wezens die daar geen enkele aanleg voor hebben? Wezens die van nature een survival-of-the-fittest instelling bezitten en wier aandacht boven alles uitgaat naar eigen voordeel en overleven. Is het waarschijnlijk dat zo’n wezen ook maar enige affiniteit zal hebben met woorden als die van Jezus die oproepen te delen en te zorgen? Het lijkt mij niet.

De enige reden waarom zo’n wezen niet onpasselijk wordt bij de gedachte voedsel te moeten delen of voor het kind van een ander te moeten zorgen, is gelegen in het feit dat de evolutie van de mens zich heeft ontwikkeld in de richting van ‘het goede’. Waarom? Omdat ‘de natuur’, in al haar indiscriminerende doelloosheid, groepsdieren met hoogstaande moraal (complex sociaal gedrag) schaamteloos bevoordeelt.

Om dat in te zien hoeven we slechts terug te gaan naar de tijd dat de mens nog als jager-verzamelaar in zijn levensonderhoud voorzag. Op de vlakten en in de bossen treffen we relatief kleine groepjes mensen, 100 tot 300 man sterk, die volledig op elkaar zijn aangewezen. Voedsel, bescherming en voortplanting zijn hun voornaamste zorg.

Stel nu dat moraal niet natuurlijk is en alleen gekend kan worden na openbaring. Dat zou betekenen dat de primitieve mens intrinsiek immoreel was en het Goede kende noch deed. De leden van een groep zouden elkaar bevechten om elk beetje voedsel en elkaar op leven en dood beconcurreren; dat immers, is volgens confessionelen de betekenis van Darwin’s leer. Dat is de aard van een goddeloze natuur.

Maar je hoeft geen antropoloog of simulatieprogrammeur te zijn om in te zien dat een groep die dergelijk gedrag vertoont binnen twee generaties uiteenvalt en ophoudt te bestaan. Een groep waarvan de leden zich onderling op deze wijze verhouden legt het loodje in de strijd om het bestaan; in de strijd om het bestaan zijn a-socialen de grote verliezer. Of beter gezegd: de groep met de meeste asocialen verliest (omdat het groepsverband in hun geval geen nuttig doel dient, het hindert slechts het individu).

Daar zit hem de crux van het hele misverstand inzake moraal. Darwin’s survival-of-the-fittest heeft in het geval van de vroege mens geen betrekking op het individu maar op de groep als geheel. Net als bij vissen, gnoes en bijen. Er was voor de vroege mens geen andere manier om te overleven dan om aansluiting te houden bij de groep. En statistisch gezien doen groepen waar de leden dit lukt door elkaar onvoorwaardelijk te steunen en te helpen, het beter dan groepen waar dit in mindere mate het geval is.

Groepen met een hoogstaande moraal (altruïsme, zelfopoffering, empathie) zijn succesvoller dan concurrerende asociale groepen. En naarmate binnen een groep meer specialisaties ontstaan, wordt de behoefte aan groepszorg[1] alleen maar groter; een hoogstaande moraal is daarmee een conditio sine qua non voor menselijk succes en overleven. Als een dergelijke groep op enig moment te horen had gekregen: "vanaf heden zult gij doden, stelen en elkaar bedriegen", dan zouden wij vandaag geen discussie over godsdienst gehad hebben, simpelweg omdat er geen ‘bekeerde zielen’ meer over zouden zijn.

Kortom: de enige morele boodschap die beklijft, is de boodschap van het Goede. Deze heeft zich in de loop van miljoenen jaren ontwikkeld en zit in onze genen ingebakken. Altruïsme, empathie en zorg voor elkaar zijn dankzij statistisch succes tot intuïties geworden, en niet omdat god het Goede inplantte (en als hij dat al deed dan was het een volstrekt overbodige actie). Blijft echter de vraag: wanneer en waarom verscheen dan de absolute goddelijke moraal, zoals wij die nu kennen, ten tonele?

Het antwoord op die vraag rust op twee pilaren te weten: verstedelijking en monotheïsme. Om met het laatste te beginnen, een monotheïstisch godsbeeld is noodzakelijk voor een eenduidige goddelijke moraal. Uit het Griekse pantheon, om maar een voorbeeld te nemen, is bijzonder moeilijk een moraal te distilleren. Weliswaar hebben de mythologische verhalen veelal een moraliserend karakter, het gedrag van de goden zélf verdiende geen navolging.

De Griekse mythologie heeft net als veel oude natuurgodsdiensten vooral een vertellend en verklarend karakter. Hoe ontstond de wereld, wat veroorzaakt de seizoenen en waarom zijn bij storm de golven zo hoog? Als stedeling heb je hier niet zoveel aan en een morele richtlijn kun je er al helemaal niet aan ontlenen. De christelijke moraal daarentegen, zoals vastgelegd in de handelingen van Jezus en de katholieke canon, biedt zo’n handvat wel.

Over hoe de ontwikkeling van polytheïsme naar monotheïsme (zoroastrisme, jodendom en christendom)[2] precies verliep bestaan diverse theorieën[3] maar één ding is duidelijk: als er geen ‘markt’ voor was geweest, dan was het monotheïsme een stille dood gestorven. Maar die markt was er wel en ze is er nog steeds. En dat heeft alles te maken met de tweede component uit het antwoord op de vraag waarom wij ons oor laten hangen naar een geopenbaarde moraal: verstedelijking. Want de stad, in essentie, behelst een samenlevingsvorm waar de evolutie ons niet voor heeft opgelijnd.

De stad staat symbool voor individualisering. Specialisatie, grootschaligheid en universele ruilmiddelen (bv. geld) maken een stad als samenlevingsvorm levensvatbaar. Binnen de muren van een stad vestigen zich bakkers, smeden, herbergiers en wat dies meer zij. Iedere stedeling heeft een eigen specialisatie waarmee hij zijn geld verdient. Met dat geld koopt hij vervolgens diensten en artikelen die hij zelf niet produceert. En al lijkt dit als samenlevingsvorm erg op zijn vroegere tribale leven, het verschil is levensgroot.

Waar het stamverband een gesloten geheel was en er slechts sporadisch contacten met andere groepen waren (huwelijken, oorlogen etc), is de stad een non-tribale open samenleving waar de individuen dankzij hun universele ruil- en oppotmiddel (geld) een grote onafhankelijkheid hebben verkregen. Niet langer heeft het ex-stamlid een vaste plaats in een mini-samenleving waar diensten in natura worden uitgewisseld en sociale regels zo’n uitwisseling afdwingen. Het ge-urbaniseerde ex-stamlid is nu op zichzelf aangewezen en moet diensten inkopen.

En daarmee verandert er iets wezenlijks in zijn verhouding met de omgeving. Zijn natuur was ingesteld op samen werken en samen delen, maar in de stedelijke cultuur dient hij eerst en vooral aan zichzelf te denken. Hij moet genoeg ruilmiddelen verzamelen om in zijn behoeften te voorzien en wordt zo onbewust van groepsdenker tot egocentrisch denker. De nieuwe samenlevingsvorm waarvoor hij gekozen heeft dwingt hem zo in een rol die tegen zijn biologische erfenis ingaat.

Maar hij redt het. Zijn welvaart stijgt en in zijn tribale behoeften voorziet hij door wisselende sociale samenwerkingsverbanden aan te gaan. Met het verstrijken der millennia vervaagt de herinnering aan het jager-verzamelaarsbestaan en uiteindelijk weet niemand beter dan dat de mens altijd een individualist is geweest. Dat hij altijd voor zichzelf heeft moeten zorgen en slechts bij hoge uitzondering voldoende middelen bezat om te kunnen delen. En als er al werd gedeeld, dan alleen met familie en clanleden.

Zelfzucht, egoïsme en a-sociaal gedrag zijn zo in relatief korte tijd tot maatschappelijke norm geworden terwijl genetisch gezien de mens steeds het sociaal ingestelde groepswezen bleef dat hij altijd was geweest. Daarom is het niet vreemd dat ideologieën die hierop inspelen ook door deze nieuwe mens begrepen worden; en ook niet dat hij die ideologieën, gezien de deplorabele staat van zijn eigen sociale leefwereld, als moreel hoogstaand kwam te beschouwen. Als onbereikbaar misschien zelfs.

In Plato’s Utopia wordt zo’n samenleving geschetst. Maar ook de verhalen rond koning Arthur en Robin Hood appelleren aan een ingebakken moraal die door iedereen wordt verstaan. En natuurlijk, de leringen van Jezus. De canon van de katholieke kerk is wat dat betreft een academisch hoogstandje. Met Jezus’ handelingen als uitgangspunt, wordt een bouwwerk neergezet waarvan het fundament – de hoogstaande moraal van Jezus – door hoog en laag wordt herkend en onderschreven.

Hierop construeerden de Roomse bouwmeesters vervolgens een luisterrijke kathedraal met God als vergulde torenspits en verklaarden dat het gebouw top-down was geconstrueerd. Eerst was daar God, toen kwam de rest. En omdat het aardse fundament zo herkenbaar was, moest de rest van het verhaal ook wel kloppen, zo redeneerden ‘wij’.

Maar gebouwen worden niet top-down geconstrueerd. Zonder basis blijft geen gebouw overeind en is geen idee levensvatbaar. En de basis waar het hier om gaat is een langs natuurlijke weg geëvolueerde moraal die een onlosmakelijk verbonden is geraakt met de soort Homo sapiens sapiens. Moraal is niet geschapen maar geëvolueerd, net als de kosmos, net als de aarde, net als het leven.

Moraal is één van de laatste gebieden waar religie claimt een toegevoegde en verklarende waarde te hebben. Omdat de mens weet wat Goed is, zo redeneert de clerus, moet het godsgebouw wel top-down geconstrueerd zijn. De waarheid is zoals altijd een stuk eenvoudiger: de mens kende het Goede reeds lang voordat hij god leerde kennen. Na de god van de schepping en de god van de tsunami's, kan nu ook de god van de moraal in het museum van antropologische rariteiten worden bijgezet.

Noten:

[1] ook de menselijke biologie speelt hier een grote rol. Een mensenjong hobbelt een uur na de geboorte niet gezellig met de groep mee maar heeft jaren van intensieve zorg nodig.

[2] Goed en Kwaad, moreel en immoreel zijn hier bijna fysiek tastbaar. Het zoroastrisme kent zelfs een god van het Kwaad en is daarmee, strikt genomen, niet monotheïstisch.

[3] de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) was de eerste die dit onderwerp serieus bij de kop pakte in zijn ‘Natural history of religion’

Saturday, September 12, 2009

Rekenkundige vooroordelen

‘Rapport rekent af met heersende vooroordelen over Marokkaanse jeugddelinquenten’ kopten de mainstream media deze week. Zo’n bericht prikkelt mijn vooroordeelkwab. Niet vanwege de Marokkaanse jeuddelinquenten, maar vanwege de zinsnede ‘rekent af’.


We rekenen namelijk heel wat af in Nederland. Sterker nog, we rekenen ons blind. Onderzoekers, overheden en ‘onderste-steen-boven’ commissies berekenen alles tot achter de komma en schrijven rapporten die ons zekerheid moeten verschaffen. Zekerheid dat het zo is of dat het nooit meer zo zal gaan. Alleen zijn er twee problemen. Ten eerste kan er anno 2009 bijna niemand meer rekenen waardoor, ten tweede, berekeningen foutief geïnterpeteerd worden.


Neem bijvoorbeeld het rapport van Gonneke Stevens over de Marokkaanse jeugddelinquenten. Het gaat mij nu even niet om who’s who maar om het rekenwerk. Dat deugt namelijk niet. Althans, niet als je daaruit de conclusies trekt die Gonneke Stevens de media toestaat eruit te trekken. De conclusies uit haar rapport hebben in de hier gepresenteerde vorm geen enkele relevantie voor de Nederlandse samenleving als geheel, hooguit zijn ze nuttig voor het personeel van de bezochte huizen van bewaring. Toch is het de vermeende maatschappelijke betekenis waar nu breeduit over wordt bericht.


Voor wie het rapport niet gelezen heeft, Gonneke en haar team onderzochten het verband tussen de herkomst van de delinquent en de aard van het delict. Er werd onderscheid gemaakt naar autochtoon, westerse en niet-westerse allochtoon, en binnen de laatste groep wordt zelfs onderscheiden of iemand uit Marokko, Turkije of de Antillen afkomstig is. Voor nu echter, interesseert mij dat niet. Het gaat mij puur om het bizarre gegoochel met cijfers waar wij de laatste jaren veelvuldig op getrakteerd worden. Cijfers die diepe indruk maken, die in zichzelf ook juist zijn maar die gratuit geëxtrapoleerd, geïnterpreteerd en gepolitiseerd worden.


Om dat duidelijk te maken veeg ik even alle allochtonen uit het rapport heel oneerbiedig op een hoop en doop ze: Arcadiërs. In Nederlandse detentiecentra zitten derhalve Arcadiërs en autochtonen en wel in de verhouding 2:1. In andere woorden: tweederde van alle gedetineerden heeft naast een Nederlands, ook een Arcadisch paspoort. Verder weten we dat Arcadiërs (buiten de gevangenis en in de onderzochte leeftijdscategorie) 20% van de totale bevolking uitmaken.


Uit interviews met de gedetineerden blijkt volgens het rapport dat van de Arcadiërs 80% vastzit wegens diefstal en 5,8% wegens een zedendelict. Bij de autochtonen ligt dat respectievelijk op 50% en 16,2%. Ook wordt duidelijk dat een Arcadiër, voorafgaand aan het interview, gemiddeld 3,5 keer eerder werd verdacht en vastgezet (tegen 2,6 keer bij autochtonen) [1]. In combinatie met het feit dat Arcadiërs in Nederland slechts 20% van de bevolking uitmaken, ontstaat nu een cijferbrij waar je even voor moet gaan zitten.


Alleen, dat gebeurt niet. Er wordt geconcludeerd dat Ardadiërs binnen de onderzochte populatie (vastgezette minderjarigen) dus minder enstige vergrijpen plegen, en vervolgens staan de opstellers van het rapport toe dat deze conclusies door de media op de Nederlandse samenleving als geheel worden geprojecteerd. En dat is vanuit rekenkundig oogpunt een kwalijke zaak. De cijfers in het rapport zijn voor de Nederlandse samenleving als geheel namelijk volstrekt betekenisloos.


Als je misdaadcijfers betekenis wilt geven voor de samenleving (zowel voor burgers als politie) dan moet je ze normaliseren en omrekenen naar de situatie waarop je ze wilt toepassen, in dit geval: de wereld buiten de gevangenis. Als burger wil ik weten: als er in mijn wijk 1000 Arcadiërs komen wonen wat betekent dat statistisch gezien voor mijn veiligheid en mijn eigendommen? En als handhavende macht wil ik weten: als de verhouding autochtoon – Arcadiër 10:1 is, aan welk personeel heb ik dan behoefte; recherche of blauw op straat? Als we ons voor de beantwoording van deze vragen alleen zouden baseren op het cijfermateriaal van Gonneke Stevens, dan ontstaat een ernstig vertekend beeld en trekken we de verkeerde conclusies.


Bijvoorbeeld, afgaand op de procentuele verhouding van het aantal zedendelinquenten (5,8% allochtoon tegen 16,2% autochtoon), dan lijkt de boodschap: als je niet verkracht wilt worden dan kan je het beste tussen Arcadiërs gaan wonen en niet tussen autochtonen. Het is ook precies de boodschap die de media eruit pikten en die door Stevens niet werd tegengesproken. Maar is dat terecht? Als we ervan uitgaan dat de recidivefactor[1] in deze cijfers is verwerkt, dan hoeven we slechts op te merken dat er verhoudingsgewijs wel erg veel Ardadiërs in het gevang zitten. Op basis van hun voorkomen binnen de totale bevolking zou je verwachten dat slechts 20% van de gevangenispopulatie van Arcadische herkomst is. Het getal is echter 3,3 maal zo groot[2].


Uit een groep van 100 Arcadiërs en 100 autochtonen gaat er dus 3,3 maal zo vaak een Arcadiër in de fout. En dan kan het wel zo zijn dat ‘slechts’ 5,8% een zedendelict begaat, als de kans op een zedendelinquent in die groep meer dan driemaal zo groot is, dan kom je op ruim 19%, en dat is hoger dan de 16,2% bij de autochtonen. Daarmee is de groep Arcadiërs buiten de gevangenis in geen geval zediger dan een vergelijkbare groep autochtonen. En het is deze groep buiten de gevangenis die mij als oppassend burger interesseert; ik bevind mij namelijk niet binnen de poorten.


Als we vervolgens nog opmerken dat de cijfers uit het rapport zijn toespitst op een specifieke subgroep[3][4] die binnen de groep Arcadiërs oververtegenwoordigd is, dan is de kans dat leden uit deze subgroep een zedendelict plegen, tenminste anderhalf maal zo groot als bij autochtonen. En die boodschap komt in het rapport niet helemaal uit de verf. Als burger heb ik daarom niets aan alle berichtgeving naar aanleiding van dit onderzoek, sterker nog, ik word ernstig op het verkeerde been gezet.


Gegeven de gevangenispopulatie en de recidiveverhouding had ik als burger graag het getal 4,45 gehoord (3,3 x 1,35). Met dit getal moet ik namelijk de kans slachtoffer te worden van een misdrijf vermenigvuldigen mocht ik temidden van Arcadiërs wonen. Het is een getal waarvan een heel andere boodschap uitgaat dan van “ja, dat zou je zo kunnen stellen” in antwoord op de vraag of autochtonen dus meer verkrachten.


Het rapport in zijn huidige vorm heeft alleen betekenis voor gevangenispersoneel. Zij weten nu, gegeven het klantaanbod op enig moment, hoeveel psychiaters en hoeveel buurtvaders ze moeten inhuren. Meer relevantie hebben de cijfers niet. Stevens had daarom de media nooit toe mogen staan de cijfers op deze wijze uit hun verband te rukken. Mijn vooroordeelkwab had het bij het rechte eind, als sociologen en actualiteitenrubrieken met cijfers aan de haal gaan, dan is de kans op misverstanden en subjectieve interpretaties levensgroot.

Noten:
------

[1] De recidiveverhouding Arcadiër – autochtoon komt daarmee op 1,35.

[2] 66% gemeten versus 20% verwacht.

[3] Het rapport en de cijfers richten zich specifiek op Marokkanen. Volgens het rapport is deze groep binnen de groep gedetineerde allochtonen (Arcadiërs) oververtegenwoordigd waardoor het verschil met de autochtone referentiegroep nog wordt vergroot. Absolute cijfers ontbreken echter in het rapport.

[4] Uit cijfers van het CBS blijkt dat 3.6% van de allochtone bevolking tussen 0-20jr een Marokkaans paspoort heeft. De totale groep niet-westerse allochtonen in deze categorie komt op 16.1%. Dus een minderheid van 22% is ‘Marokkaan’.

Sunday, September 6, 2009

De Legers van Chaos

Als de Verenigde Naties vandaag de dag ergens symbool voor staan dan is het wel voor de verenigde bereidheid de laatste restjes beschaving, vrijheid en mensenrechten uit de wereld te ruimen. Althans, de Westerse. Op 15 september begint de 64e zitting van de Algemene Vergadering, dit jaar onder voorzitterschap van Libië.


In de traditionele openingstoespraak wil de Libische leider Khadaffi aandacht vragen voor zijn plan om Zwitserland van de kaart te vegen. De oudste democratie van Europa heeft het namelijk gewaagd zoonlief aan te houden wegens mishandeling van hotelpersoneel; en kennelijk zijn de Verenigde Naties het geëigende platform om een dergelijke ‘misstand’ recht te zetten.


En waarschijnlijk heeft hij nog gelijk ook want anno 2009 is de VN daadwerkelijk verworden tot verlengstuk en excuuspodium voor zichzelf verrijkende, chanterende en narcistische Vollidioten, al dan niet in natieverband. Als de nabije toekomst objectieve geschiedschrijving nog toe zal staan dan zullen de generaties na ons leren dat een organisatie, opgezet door goedwillenden en boordevol goede bedoelingen, voor een paar barrels olie werd geofferd aan tribale en religieuze belangen. Maar dat niet alleen.


Sinds de jaren tachtig zien de Westerse intelligentia vrede, vrijheid en veiligheid als een door God ingeschapen status quo. Niet langer bestaat het besef dat de rust en zekerheid zoals wij die nu ervaren een stilteperiode vormen tussen twee oorlogen in; zoals iedere periode van vrede en voorspoed in de afgelopen 5000 jaar tussen twee oorlogen in bleek te liggen. Het is dit besef geweest, de realisatie in een permanent interbellum te leven, dat een aantal landen er in 1919 toe bracht de Volkenbond en (later) de Verenigde Naties op te richten.


Het doel was landen te verenigen wier leiders en regeringen er expliciet voor kozen de belangen van haar burgers voorop te stellen. Landen die onderschreven dat er in de gehele geschiedenis nog nooit één burger is geweest die oorlog en armoede verkoos boven vrede en welvaart. Maar deze insteek, het kiezen voor mensen, luidt nu haar ondergang in.


Niet omdat de statuten zijn veranderd maar omdat vanwege het aanvankelijke succes de gedachte heeft postgevat dat de vergadering van de Verenigde Naties de wereld aanstuurt in plaats van andersom. Met name bij de Europese landen bestaat de overtuiging dat vanuit de VN vrede en veiligheid actief verbreid worden. Alsof een machtig, onzichtbaar leger de ter vergadering genomen besluiten oplegt aan de wereld en de mate van chaos nog slechts afhangt van de in de resoluties gebruikte interpunctie.


Deze verdwazing heeft, vanuit een valse maakbaarheidsgedachte, geleid tot een pathologische, welhaast epidemische vorm van socialisme die het eigen welzijnsevangelie aan de wereld wil openbaren. De VN worden hierbij gezien als absolute zekerheid, als een vorm van wereldbestuur die boven de natiestaten zweeft. Als zich maar voldoende landen bij de VN aansluiten dan zal het VN manifest ook in die landen in vruchtbare aarde vallen zo is de gedachte. Immers, de VN staat voor alles wat goed is en wie kan daar nou op tegen zijn?


Dus gingen de deuren en de beurzen open. En iedereen werd gelijk, en alles werd gelijk. En alle culturen en alle mensen waren in gelijke mate goed want wie kon daarover oordelen? En waren ook wijzelf niet slecht geweest? En hadden wij geen kolonieën en slaven gehouden, en Spakenburg? Alle Menschen werden Brüder als wij ze maar de hand willen reiken en niet doen alsof ze gek zijn, of achterlijk, of puur kwaadaardig. Alle waarden zijn immers relatief.


En daarin, zo zal de geschiedenisleraar onze achterkleinkinderen voorhouden, zat de grote denkfout. Want hoe kun je je eigen waarden relativeren als je anderen erin wilt laten delen? De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is niet relatief. Deze biedt geen ruimte om vrouwen, homoseksuelen of andersgelovigen ándere rechten te geven. De mensenrechten zijn absoluut. Kiesrecht, is absoluut. Grondrechten, zijn absoluut. Ze kunnen door de tijd heen veranderen maar ze zijn inherent aan hetgeen je middels de VN wilt uitdragen. Relativering van deze kernwaarden leidt onherroepelijk tot zelfvernietiging omdat chaos van nature nu eenmaal de stabielere toestand is.


En dat is wat we nu zien gebeuren, de chaotische krachten die tot het instituut (de VN) worden toegelaten vanuit de misconceptie dat beschaving de natuurlijke staat der dingen is, dreigen haar over te nemen en op te vreten. Dictaturen, theocratieën en absolute monarchieën wordt ruimte geboden in commissies die juist waren opgezet om de hieruit voortvloeiende misstanden te voorkomen. De OIC (Organisation of the Islamic Conference) om maar een voorbeeld te noemen, drukt haar stempel van onverdraagzaamheid op de UN Human Rights Committee, terwijl ze zelf de universele verklaring van de rechten van de mens niet onderschrijft.


Door deze landen een platform te bieden binnen de VN, wordt de VN een afspiegeling van de wanorde op het wereldtoneel. Een wanorde die we, met twee wereldoorlogen in het achterhoofd, naar structurele vrede en welvaart hadden willen ombuigen. De afgelopen zestig jaar tonen aan dat in alle gevallen waar ‘chaos’ als volwaardige gesprekspartner wordt geaccepteerd, ordening en beschaving in de verdrukking komen. Kijk naar Israël en haar Arabische buurlanden, Kijk naar de problemen die we in Europa met sommige immigrantengroepen hebben, en niet in de laatste plaats naar de VN zelf, waar straks Khadaffi in naam van de Legers van Chaos komt vragen om de opheffing van een souvereine Europese democratie.

Tuesday, September 1, 2009

A Common Word?

In oktober 2007 schreven 138 moslimgeleerden een open brief aan paus, bisschoppen en de protestantse raden van kerken. Gevat onder de noemer ‘a common word’ wordt opgeroepen tot vrede tussen christenen en moslims met als argument: we hebben in God’s woord een gemeenschappelijke basis. Een groep Nederlandse protestanten maakte zich bij voorbaat ongerust over het officiële antwoord en schreef onlangs een kritische brief aan de Synode.


Het moet de gemiddelde protestant ook vreemd in de oren klinken dat er na vijf eeuwen van interne haarkloverijen plots een gemeenschappelijke basis met nota bene de islam zou blijken te bestaan. Maar Spakenburg hoeft zich niet ongerust te maken. Wars van alle gangbare politieke correctheid wensen de opstellers namelijk vast te houden aan de eigen theologische uitgangspunten. Bovendien is men nog niet heel enthousiast over de combinatie islam & maatschappij. Het moge duidelijk zijn dat de mannenbroeders de verleidingen van de multiculturele oecumene voorlopig aan zich voorbij laten gaan. Voor hen geen common word, en als het even kan ook geen common ground.


En dat maakt de brief zo interessant. Want waar christelijke politici zich uitputten in het benoemen van al dan niet bestaande overeenkomsten, daar verzuimen de opstellers van deze repliek niet om ook de verschillen luid en duidelijk voor het voetlicht te brengen. En dat werkt verfrissend. Na initiatieven als ‘samen soep koken uit je eigen land’ van gristen-boegbeeld Doekle Terpstra, wordt hier een heel wat realistischer beeld geschetst. De aanpak is beleefd, klinisch en eerlijk; er zijn verschillen en wij vinden dat die verschillen niet onder het tapijt geveegd kunnen worden, ook niet omwille van de lieve vrede; wij staan pal voor onze waarden.


Vreemd genoeg is deze open brief niet overgenomen door Neêrlands open-brievenplatform bij uitstek, de NRC. Kennelijk klinkt de stem van twee miljoen protestanten toch minder luid dan die van één verongelijkte theoloog. Misschien ook is het PR-bureau van de joods-christelijke cultuur wat timide in vergelijking met de concurrentie, wie zal het zeggen. Anyway, de brief.


Om te beginnen vragen de opstellers zich af “welke concrete stappen er in de islamitische wereld worden genomen om het recht op daadwerkelijke godsdienstvrijheid te garanderen voor christenen en andere niet-moslims die in islamitische landen leven”? Goeie vraag.


Het is een vraag die iedere Europese Minister van Buitenlandse Zaken zou moeten stellen omdat de positie van niet-moslims in moslimlanden de laatste jaren overal ter wereld is verslechterd. Niet alleen in islamitische dictaturen moeten christenen hun geloof in het geniep belijden, ook in veelbezochte vakantielanden als Turkije, Maleisië en Indonesië wordt niet-moslims het leven op allerhande manieren zuur gemaakt.


Daarnaast constateren de schrijvers dat het begrip ‘vrede’ niet zo’n universele lading heeft als wij hier in Nederland graag mogen denken: “de ervaringen van christelijke kerken in islamitische samenlevingen [...] geven ons niet het goede gevoel dat we als moslims en christenen leven vanuit één visioen van vrede”. Me dunkt, als je het niet eens kunt worden over de betekenis van vrede, dan wordt het ondanks de vele vriendschapssoera’s die de islamgeleerden in hun brief plakten tenminste lastig om onverdeeld op te trekken.


En zelfs al zou er overeenstemming bereikt worden op het semantische vlak dan nog, zo lezen we, zijn er wezenlijke verschillen van inzicht omtrent route en riten. Een greep: “Het spreekt voor ons niet vanzelf dat de God die ons in Tenach wordt geopenbaard en die ons in Jezus Christus nabijgekomen is, dezelfde is die spreekt in de soera’s van de Koran”. Oeps, dat betekent het definitieve einde van het containerbegrip ‘Abrahamitische religies’ (prachtige zin overigens).


Of deze: “Zolang moslims staande houden dat joden en christenen zich op gecorrumpeerde bronnen beroepen, terwijl zij van ons eisen dat wij de onaantastbaarheid van de Koran erkennen, kan van een gelijkwaardig gesprek geen sprake zijn”. Zouden de boze Erasmus-professoren dat, puur uit academische interesse, wel eens aan Tariq Ramadan voorgelegd hebben?


Maar ongeacht Tariq’s antwoord gaan ze er geen baat bij hebben, de mannenbroeders van de PKN zijn namelijk eenduidig in hun conclusie: “laat helder zijn dat we niet ‘eigenlijk in hetzelfde geloven’, want dat is niet het geval”. Einde sprookje. Weg multiculturele Haarlemmerolie; met de oproep van de 138 moslimgeleerden om te komen tot ‘een gezamenlijk woord’ kunnen de bezorgde opstellers van deze brief helemaal niets. De verschillen zijn te groot en er zijn te weinig ‘common words’ om de boel bij elkaar te houden.


Hoewel ik geen banden heb met de PKN, sluit ik me voor deze ene keer graag aan bij hen die zeggen dat we van religie nog veel kunnen leren: eerlijkheid, openheid en beschaafd chauvinisme bijvoorbeeld. Islam en christendom zijn niet gelijk en kunnen, zo blijkt uit bovenstaande uiteenzetting, zelfs niet onder één noemer gebracht worden. Hetzelfde geldt voor de Westerse en Islamitische cultuur in bredere zin: never the twain shall merge.
Gratis web site teller.