Saturday, January 28, 2012

De crisis kwam van boven


... en ze wordt geblust op de financiële markten. Als we linkse politici mogen geloven kwam de crisis van rechts. Het vrije-marktdenken van de ‘neocons’ zadelde ons op met een ethisch verrot bankenstelsel waar alles draait om hebzucht en bonussen. En nu dat is ingestort mag de gewone man voor de ellende opdraaien omdat overheden zich in de schulden moeten steken. Zo ongeveer vat populistisch links de zaak samen en braaf-rechts kijkt beteuterd toe. De diepere oorzaak van de crisis is evenwel een stuk minder romantisch: die moet gezocht worden in ontwrichting van de economie door ondienstige overheidsuitgaven.

Ondienstig in dit verband: niet bijdragend aan economische groei. Of, in gewoner Nederlands, de investering betaalt zichzelf niet terug. Op zich is dat niet bijzonder, het takenpakket dat overheden zich hebben aangemeten brengt dit nu eenmaal met zich mee. En het hoeft in principe ook geen probleem te zijn, de overheid krijgt via belastingen en accijnzen geld binnen en geeft dat al naar gelang de nationale behoefte en haar politieke voorkeur weer uit. Problematisch wordt het pas als een overheid genoodzaakt wordt geld (bij) te lenen op de financiële markten voor de verwezenlijking van haar non-economische doelen.

Op dat moment ontstaat namelijk een slapende inflatie aan de periferie van de economie, op de markten. Deze inflatie is afhankelijk van de mate van economisch nut van de uitgaven, en van het groeipotentieel van een economie. De bron van deze inflatie zit hem in het feit dat de rente die over de lening wordt betaald, wordt onttrokken aan de economie en belandt bij de geldschieters (de financiële markten). Als het groeipotentieel van de economie laag is dan vloeit het geld niet of slechts ten dele terug naar de economie (als investering). Het restant wordt dan buiten de klassieke economie om belegd (beurzen, vastgoed, termijnmarkten etc).

Uit het land dat de lening aanging is dientengevolge geld verdwenen waardoor – bij gelijkblijvende omvang van productie en consumptie - een geldtekort ontstaat. Gevolg: het geld wordt duurder en de wisselkoers van de betreffende munt gaat omhoog waarmee de export onder druk komt te staan; het tegenovergestelde van inflatie. In een mondiaal economisch systeem wil je als land (of zône) niet in een dergelijke situatie terecht komen. De kans is namelijk levensgroot dat je jezelf uit de markt prijst.

Wanneer de krapte merkbaar wordt zal daarom, vroeg of laat, door de centrale bank besloten worden de geldmarkt te verruimen. Er wordt geld bijgedrukt of, zoals de Amerikanen dat zo mooi noemen, er vindt quantative easing plaats. En daarmee wordt de inflatie op scherp gesteld. Immers, het geld dat bij de aflossing verdween is weliswaar terug, maar dezelfde hoeveelheid ligt ook nog op de financiële markten. De totale geldhoeveelheid (gemeten naar economisch volume) is daarmee te ruim, en dat is wél een voedingsbodem voor inflatie.

Het moge duidelijk zijn dat deze situatie niet van het ene op het andere moment ontstaat, het is een zeer geleidelijk proces waarin vele factoren een versterkende of mitigerende rol kunnen spelen. Maar het principe blijft overeind: door leningen aan te gaan voor niet-economische doeleinden wordt gezondigd tegen het – wellicht enige - principe van een op geld gebaseerde economie. En dat principe luidt dat de hoeveelheid geld die op een bepaald moment in omloop is, een afspiegeling dient te zijn van de onderliggende economische waarde. Na het verlaten van de gouden standaard is dit de belangrijkste reden dat consumenten en beleggers vertrouwen hebben in geld als universeel ruil- en oppotmiddel. Toch wordt door nagenoeg iedere overheid tegen dit principe gezondigd.

En zodra het punt bereikt wordt waarop de rente die een overheid over haar leningen moet betalen groter is dan wat de economie aan extra investering kan verwerken, dan zal er geld uit die economie wegvloeien (naar de markten). Het noodzakelijkelijkerwijs aanzuiveren van het tekort om de lokale markt (die niet gekrompen is) liquide te houden, zorgt daarna voor een teveel aan geld. De economie is vanaf dat moment principieel uit evenwicht.

Dat we hier in de praktijk tot op heden zo weinig van hebben gemerkt en misschien ook weinig van gaan merken, danken we aan een aantal factoren. Veel van dat geld is zoals gezegd buiten de economie van alledag belegd. Natuurlijk hebben aandelenbeurzen een relatie met de werkelijke economie, maar ze hebben ook een enorme buffercapaciteit. De omvang van de beurzen nu, is vele malen groter dan ze vijftig jaar geleden was. Een deel van het geld zit hierin. Voor de vastgoedmarkt geldt mutatis mutandis hetzelfde. Ook hier gaat het om lange-termijngeld, ook hier zijn omvang en prijspeil sterk gestegen en is de buffercapaciteit groot. En zo zijn er meer niches waar banken en beleggers hun geld naartoe brachten op die momenten dat de reguliere economie het geld niet kon absorberen.

Decennia lang was er weing aan de hand. Totdat de werkelijke economie en de ‘nieuwe markten’ elkaar tegenkwamen in 2007. Toen stortte de de Amerikaanse huizenmarkt in en werd het gouden principe van de economie voor het eerst sinds lange tijd weer eens getoetst: staat de onderliggende waarde garant voor de boekwaarde? Het antwoord luidde nee. Wat er toen had moeten gebeuren weet inmiddels iedereen, de banken hadden astronomische verliezen moeten nemen. Maar vanwege het nieuwe fenomeen ‘systeembank’ en de ondoorzichtige verzekeringsconstructies die de plaats van overheidsgaranties hadden ingenomen, gebeurde dat maar op zeer beperkte schaal.

Maar wat zou er gebeurd zijn als de banken hun afschrijvingen wél hadden kunnen doorvoeren? Het antwoord daarop is verrassend. Dan had het oneigenlijke geld dat door politiek-gemotiveerde obligatie-uitgiften via overheden in de wereld was gekomen, vernietigd geweest. Dan hadden die vermaledijde financiële markten het gelag betaald voor een halve eeuw economisch onverantwoorde politiek.

In plaats daarvan werd een reddingsoperatie gestart die het oneigenlijke geld legitimeerde in de vorm van steun en garanties. De noodzakelijke vernietiging werd hiermee vooruitgeschoven en grosso modo bleef de situatie ongewijzigd. Met dien verstande dat het geld dat de markten inderdtijd als rente op overheidsschulden ontvingen, nu te boek staat als graaigeld en de geldschieters van weleer als schurken.

De eurocrisis in Europa geeft op dat punt een duidelijker beeld. Hier hebben banken en andere investeerders hun aanzienlijke vorderingen direct op overheden zonder dat daar een huizenmarkt als bliksemafleider tussen zit. Schulden die in de loop van 40-50 jaar zijn opgebouwd en een rechtstreeks gevolg zijn van de wens politieke idealen te verwezenlijken. Het sociale voorzieningenstelsel, gezondheidszorg, natuur- en milieubeleid, ontwikkelingssamenwerking, immigratie, kunst- en cultuursubsidies, ngo’s, klimaat- en energiebeleid, het zijn stuk voor stuk onderwerpen waarvan het economisch rendement onvolledig is.

Indien we de gewenste grootte van het Europese reddingsfonds als indicatie nemen (2000 miljard) dan is dit – ten minste - het bedrag dat om politieke redenen aan de Europese economie onttrokken is en terecht kwam op de financiële markten. Tegelijkertijd is ongeveer dezelfde hoeveelheid geld via centrale banken toegevoegd aan de reële economie vanwege de ontstane krapte.

Met name in de zuidelijke EU-lidstaten is de toestand inmiddels dramatisch te noemen. De volstrekt scheve verhouding tussen economisch verantwoorde en economisch onverantwoorde leningen heeft geleid tot een situatie waarin de nationale economieën op geen enkel vlak meer kunnen concurreren met de rest van de wereld. Een logisch gevolg van veertig jaar uitholling en één decennium van euro-potverteren.

De mondiale crisis waarin we nu verkeren is daarom niet de schuld van ‘de banken’ en nog minder van het kapitalisme. Ze is te wijten aan spilzieke, politiek-gemotiveerde overheden die de gouden regel van de monetaire economie met voeten traden. De crisis kwam van boven.

No comments:

Post a Comment

Gratis web site teller.