Sunday, May 1, 2011

Gewetensvrijheid of Godsdienstvrijheid

Artikel 6 van onze Grondwet – ieder heeft het recht zijn godsdienst vrij te belijden – vindt zijn oorsprong in 1564. Op 31 december van dat jaar sprak stadhouder Willem van Oranje de woorden: "ik kan niet goedkeuren dat vorsten over het geweten van hun onderdanen willen heersen en hen de vrijheid van geloof en godsdienst ontnemen". Woorden die de opmaat zouden vormen tot de Tachtigjarige Oorlog maar ook, tot onze Gouden Eeuw en souvereiniteit.

Inmiddels zijn we een aanzienlijk aantal grondwetten verder en is de essentie van die felbevochten ‘gewetensvrijheid’ nog altijd terug te vinden in genoemd Artikel 6. Althans, zo lijkt het. Nadere beschouwing leert echter dat de strekking van Willems pleidooi voor gewetensvrijheid een volstrekt andere is dan de uitleg die er, met terugwerkende kracht, op dit moment aan wordt gegeven. Willem verzette zich tegen een van staatswege opgedrongen godsdienst. Hij was van mening dat de keuze voor katholicisme of protestantisme een gewetensvraag was, een vraag die door het individu zelf beantwoord moest worden en niet door de koning van Spanje.

Willems ‘vrijheid van geloof en godsdienst’ moet dan ook begrepen worden als een vrijheid aan het individu, en niet als een vrijheid aan kerkelijke instituties. Want daar waren de problemen mee begonnen. De protestantse zowel als de katholieke kerk eisten bij monde van hun wereldlijke bestuurders volledige zeggenschap over de publieke ruimte tot en met het persoonlijk geweten van haar bewoners aan toe. Willems pleidooi voor individuele gewetensvrijheid betekende daarom een de facto en de jure inperking van kerkelijke rechten en vrijheden.

En dat is in overeenstemming met wat we terugzien in de (grond)wetten volgend op de Tachtigjarige Oorlog. De godsdienstvrijheid van de individuele burger werd gegarandeerd, maar de (kerkelijke) belijdenisvrijheid werd sterk aan banden gelegd. Men was er al snel achter dat godsdienstvrijheid alleen kon bestaan bij gratie van een neutrale openbare ruimte. Zo was het Lutheranen verboden hun kerkklokken te luiden, mochten katholieke kerken niet vanaf de openbare weg zichtbaar zijn en waren processies uit den boze. Daarnaast was het leken niet toegestaan in religieuze kledij over straat te gaan.

In onze huidige grondwet, een herziening uit de tachtiger jaren van de vorige eeuw, is het expliciete karakter van deze restricties verdwenen. Ze waren overbodig geworden. Enerzijds was er een evenwicht ontstaan tussen kerkelijke tradities en seculiere normen, anderzijds was de invloed van kerken door de ontzuiling uit de jaren zestig gemarginaliseerd. Wat nu nog rest van die lange lijst verboden is de summiere toevoeging aan Artikel 6: ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. En dat blijkt de laatste jaren te weinig voor een goed begrip van het fenomeen godsdienstvrijheid.

In de discussies over ritueel slachten, hoofddoekjes bij de politie, het boerkaverbod, en wat dies meer zij luidt steevast het argument: ja, maar als dat niet mag dan beperkt u mij in mijn godsdienstvrijheid en die wordt door Artikel 6 gegarandeerd. Als we de historie en de strekking van het wettelijke begrip godsdienstvrijheid bezien, dan moge duidelijk zijn dat deze redenering onjuist is. Godsdienstvrijheid houdt geen (onbeperkte) belijdenisvrijheid in. De toevoeging ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’ betekent dat het een individu weliswaar vrij staat een geloofsovertuiging te kiezen, maar dat die keuze hem niet toestaat – nu niet en vroeger niet - de wet te overtreden.

Aan Artikel 6 kunnen door religieuze instituties dan ook geen rechten worden ontleend, Artikel 6 garandeert slechts de keuzevrijheid van het individu. En op die punten waar traditie en belijdenis in strijd zijn met seculiere wetgeving (denk aan: gelijkberechtiging van man en vrouw, gelijkberechtiging van homo’s en hetero’s, abortus, zondagsopening, drugsgebruik, dierenleed, euthanasie, verplichte verzekeringen), danwel botsen met normatieve maatschappelijke conventies en omgangsvormen, op die punten is de gelovige aangewezen op de gedoogzin van de wetgever respectievelijk op de tolerantie van andersdenkende burgers, en niet op Artikel 6.

3 comments:

  1. Dus, Jaap, als ik je goed begrijp, zeg je dat godsdienstvrijheid (door Willem van Oranje) is bedoeld als individuele gewetensvrijheid en niet als vrijbrief om onbeperkt in kleding, symbool, gebouw, woord of gebaar te getuigen van een bepaalde religie.

    Maar voor een symbool als de hoofddoek kan daarop toch wel een uitzondering gemaakt worden? Ik vind het heerlijk als er 200 keer per dag een nazi-symbool in mijn smoel gewreven wordt. En ik ben ook dol op héle grote moskeeën en héle lange minaretten! Ja, ik beken het, ik word vreselijk geil van het totalitaire, antihumane en agressieve!

    Martien Pennings

    ReplyDelete
  2. Tolerantie van andersdenkende burgers. Dat werkte als een trein tot de islam alsmaar meer ruimte begon in te nemen. De bestaande harmonie ging aan diggelen omdat er geen onderscheid gemaakt mocht worden tussen onschuldige eigenaardigheden, en expansieve dwingelandij.
    En in dat onvermogen om het beestje bij de naam te noemen sneuvelden volledig ingebedde gewoonten , waar geen sterveling aanstoot aan nam. Voorlopig is het resultaat dat de outsiders van eigen kweek het onderspit delven, om de in beton gegoten gekken van elders niet voor het hoofd te stoten.
    En al die onnozelen die zulke afbraak faciliteren zijn kwalijke erflaters. Verantwoording schuldig aan hun kinderen waarom ze zo stekeblind waren voor de door hun in gang gezette ondergang van de vrijheid.

    ReplyDelete
  3. Mensen moeten elkaar eens leren accepteren hoe ze zijn. En of je nou geel groen of paars bent, we zijn allemaal mens !

    ReplyDelete

Gratis web site teller.