Wie net als ik, noodgedwongen of uit vrije wil, regelmatig met het openbaar vervoer reist kan de posters in abri’s en op perrons niet zijn ontgaan: Martijn! Willem! Linda! schreeuwt het de naar rust snakkende reiziger tegemoet. Wie de neuk zijn Martijn, Willem en Linda vroeg ik mij af, en wat willen ze van me? Het blijkt te gaan om een campagne van de ‘Bond tegen het vloeken’, bekend van het mateloos irritante know-it-all papegaaitje. De kern van de boodschap luidt: u gebruikt bovenstaande namen toch ook niet bij wijze van krachtterm, dus waarom dan wel de naam van de Heer?
Jezus Christ! How stupid can you get? Wat is het nut van het onderhouden van een relatie met de goden als je ze niet mag aanroepen? Wat moet ik goddomme met Martijn als ik op m’n duim sla? Wat moet ik met Linda als die dodo van een Willem m’n bier omstoot? Kijk, zegt de Bond, in zo’n geval moet je de Heer niet aanroepen want het is ijdel gebruik van zijn naam. Er staat immers in Exodus 20:7 "Misbruik de naam de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan".
Even afgezien van het feit dat dit vers door een Japanse vertaalcomputer vanuit het Swahili naar het Nederlands lijkt te zijn overgezet, begrijp ik niet wat ik met Exodus 20 gedeeld door 7 te maken heb wanneer ik van Amsterdam naar Utrecht wil. Om niet te vloeken omdát anders de HEER mij niet vrijuit laat gaan veronderstelt dat ik in die Heer geloof. Dat ik geloof dat hij hemel en aarde schiep en de sterren aan een glazen firmament bevestigde waarachter hij het hemelwater bewaarde. Maar dat geloof ik niet. Ik geloof niet in god, niet in deze en niet in een andere. Dit is een schim uit de bronstijd wiens daden misschien tot de verbeelding spraken van woestijnvolken in het Midden-Oosten zo’n drieduizend jaar geleden, maar ik heb geen boodschap aan zijn dreigementen anno 2007 op Amsterdam CS.
Maar wat mij bovenal irriteert is het positioneren van een bepaald, op religieuze leest geschoeid normenkader, als de absolute referentie. Om dan vervolgens te appelleren aan algemeen menselijke eigenschappen als begrip en respect om ze maatschappelijk verankerd te krijgen. Deze logica maakt dat ik mij uit respect niet alleen moet onthouden van vloeken, maar ook begrip moet kunnen opbrengen voor gescheiden zwemlessen en gesloten winkels op zondag.
Ik heb geen boodschap meer aan oproepen de publieke ruimte religieus verantwoord in te richten opdat de ‘rechtvaardige’ niet het risico loopt door de HEER gestraft te worden wanneer zijn oog op een papieren tiet valt, of als hij mij binnensmonds hoort vloeken omdat die f*cking trein naar Utrecht inmiddels vertrokken is. Daarbij komt nog dat de enige reden dat ik überhaupt kan vloeken gelegen is in het feit dat ik tweeduizend jaar lang ben achtervolgd door de mensch met den bijbel, zonder bijbel geen vloek. Ik heb mijn gvd’s namelijk niet van het Fa meisje noch heb ik mijn profane zondigheid van Phil Bloom en toch zijn zij nu de gebeten hond. Zij en hun vriendinnen hebben er de afgelopen veertig jaar voor gezorgd dat Nederland is verworden tot een gepornoficeerde maatschappij, een open riool waarin de oppassende huisvader zich gemakkelijk bevuilt.
Ik deel deze visie niet. Duizenden jaren lang, tot diep in de jaren '60, heeft de geest van de Schrift de publieke ruimte in haar greep gehad, en het is pas sinds veertig jaar dat haar archaïsche normenkader geleidelijk uit het straatbeeld verdwijnt. De enige die hier problemen mee lijken te hebben zijn de nieuw aangekomenen die in elke ongesluierde vrouw een ‘hoerrr’ ontwaren, alsmede ouders in drooggevallen visserdorpen die hun zuipende en snuivende kroost de kerk niet meer inkrijgen. De kern van hun probleem is dat straatbeeld en cultuur niet langer voldoen aan het christelijke en islamistische ideaal. Maar mag het eens na tweeduizend jaar? We weten inmiddels toch ook dat regen uit de wolken komt en niet vanachter de sterren, en dat de aarde om de zon draait en niet andersom? Als we het erover eens zijn dat de Schrift er met betrekking tot deze waarden faliekant naast zit, waar haal je dan de euvele moed vandaan om mij willekeurige andere waarden uit diezelfde bron als norm op te leggen?
Als ik op dit moment uit het raam kijk dan zie ik gezinnetjes over straat lopen, ik zie (ongetrouwde?) stelletjes gearmd voor de etalage staan, en ook een groepje dronken Engelsen. Maar ik zie geen vaders die hun dochters aan een bloedgeile meute overhandigen, ik zie geen moordenaars langs de deuren gaan om in elk huis de eerstgeborene te doden. Dit beeld bestaat alleen bij gemankeerde erfzonde adepten die in elke borst en in elk onvertogen woord een teken van de duivel of de terugkomst van de Heer zien, en het niet na kunnen laten zoveel mogelijk maatschappelijke waarden in hun greep te krijgen. Het is niet voor niets dat de Bond tegen het vloeken zich bij haar turf-activiteiten niet langer beperkt tot Exodus 20:7, tegenwoordig richt men zich ook op geslachtsdelen en op alle andere woorden waarvan ‘duidelijk’ is dat ze ingaan tegen de strekking van de Schrift.
Ik wil niet dat dat mijn straatbeeld hiernaar ingericht wordt. Ik ben atheïst, ik vloek zelden want het is zinloos, het is een echo van tweeduizend jaar christendom. Vloeken is aangeleerd, net als bidden. Vloeken en bidden krijgen alleen dan een inhoudelijke betekenis wanneer ze binnen een religieus normenkader geplaatst worden, een normenkader waaraan ik part nog deel wens te hebben.
Sunday, November 11, 2007
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment